問題一覧
1
Donzig
Heel zacht, met kleine veertjes
2
De eierschaal
De harde buitenkant van een ei
3
Fors
Groot en stevig
4
Glibberig
Glad en nat
5
iel
Smal en dun
6
Het insect
Een klein dier met zes poten. Vaak kan het vliegen.
7
Het kadetje
Een klein, zacht broodje
8
Het kikkerdril
De eitjes van een kikker. Ze liggen in een groep bij elkaar.
9
Kolossaal
Heel groot, enorm.
10
Krioelen
Druk door elkaar bewegen, met heel veel samen.
11
Miezerig
Erg klein en niet belangrijk.
12
Mini
klein
13
Op ware grootte
Net zo groot als in het echt.
14
Pieterpeuterig
Heel klein en teer.
15
Reusachtig
Erg groot
16
Het stekje
Een stukje van een plant met nieuwe wortels.
17
Teer
Iets dat niet sterk is. Het gaat snel stuk. Of het wordt snel ziek.
18
Vergroten
Groter maken
19
Verkleinen
kleiner maken
20
Wortelen
Nieuwe wortels maken.